MarktPlaza

INA BOUDIER BAKKER **HEILIGDOM VAN 'T HART* P. N. VAN KAMPEN

121x bekeken
7 jaar geleden geplaatst

Kenmerken

Conditie
Gebruikt
Levering
Niet van toepassing

Omschrijving

INA BOUDIER-BAKKER
**HEILIGDOM VAN 'T HART**
P.N. VAN KAMPEN & ZOON N.V.
ARTIKEL INVENTARIS CODE 2.383
FORMAAT 212 X 133 X 18 + 242 PGS + 463 GRAM.
VERZENDING IN BELGIE 3,95 EURO.NAAR NEDERLAND 8,50 EURO
(Amsterdam, 15 april 1875 -- Utrecht, 26 december 1966)
Klaziena Bakker werd op 15 april 1875 te Amsterdam aan de Weteringschans (thans nr. 117) geboren als oudste kind van Frederik Bakker en Aleida Emilia Holm. Haar vader, de oudste zoon van een Haarlemse rijksambtenaar, was werkzaam op een effectenkantoor. Haar moeder was het enige kind van een bekende Amsterdamse medicus. Ina's in 1878 geboren broertje stierf in 1881 -- haar tweede broertje, eveneens Rudolf geheten, werd geboren in 1881 en stierf in 1896. In 1883 verhuisde het gezin naar Singel 197, hoek Huiszittensteeg, waar Ina's blindgeworden grootmoeder Holm het volgende jaar bij hen kwam inwonen. Op de Fröbelschool en aanvankelijk ook op de Lagere School vond Ina het onoverkomelijk afschuwelijk. Het is een zegen voor haar geweest, dat zij in 1883 bevriend raakte met het notarisdochtertje Cornelia Scheltema Beduin, dat op 't Singel schuin tegenover haar woonde en, op de Roemer Visscher School, aan de N. Z. Voorburgwal, bij haar in de klas zat. Toen kon zij zich opeens beter aanpassen aan het schoolleven. En het gezin Scheltema werd haar een tweede tehuis. Al jong bedacht zij zelf verhalen en schreef die ook op, maar 't bleef haar gelukkig bespaard als wonderkind beschouwd te worden. Haar vrolijke vader, die haar voorlas uit Andersen en Dickens, was haar kameraad -- de stille ernstige moeder, tegen wie zij zich moeilijk kon uiten, niettemin haar steun en houvast. Ina's mooie altstemmetje viel op in het koor van de Muziekschool; levenslang zou de muziek haar even dierbaar blijven als de literatuur.
In 1887 verhuisde het gezin naar P. C. Hooftstraat 78. Het huis aan 't Singel is later gesloopt wegens de doorbraak van de Rozengracht naar de N. Z. Voorburgwal; Breitner schetste en fotografeerde er de puinhopen.
Rekenen was Ina's zwakke vak. Toch behaalde zij aan de Meisjes-HBS met driejarige cursus, op de Keizersgracht, welke zij bezocht van 1890-'94, het einddiploma. Van opstellen over verplichte onderwerpen bracht zij nooit veel terecht; zij verdroeg die dwang niet, wilde bovendien haar intieme gedachten niet prijsgeven. Op 2 april 1895 deed Ina examen voor de acte Lager Onderwijs. Het was de wens van haar vader, dat zij hierna Middelbaar Nederlands zou gaan studeren. Zij liep college o.a. bij Prof. Dr. Jan te Winkel, maar hield dit slechts één jaar vol. Zij schakelde over op Frans, maar gaf ook deze studie al spoedig op. In deze jaren had zij zangles bij Anton Averkamp, in de Muziekschool voor Toonkunst; in 1900 behaalde zij het veeleisende diploma Koorzang. Haar vriendin Scheltema had schilderles bij Prof. Allebé en zou, als haar zwakke gezondheid het niet verhinderd had, zeker een der Amsterdamse Joffers zijn geworden. Zij lazen samen veel: alles van de Nieuwe Gidsers -- en Zola, Flaubert, Baudelaire, Verlaine. In latere jaren zou Ina Boudier een duidelijke voorkeur belijden voor het werk van de grote Duitse schrijvers Thomas Mann, Georg Hermann, Schnitzler en Wassermann; pas gedurende de tweede wereldoorlog voor de moderne Engelse en Amerikaanse schrijvers.
In 1897 overleed Ina's vader. Met haar moeder en grootmoeder verhuisde zij enkele maanden daarna naar Overtoom 323. Ongeveer anderhalf jaar gaf zij les aan enkele Armenscholen te Amsterdam en pas in die tijd, toen haar eigenlijke uitgaansjaren voorbij waren, begon zij in ernst te schrijven. Haar belezen vader had haar eerste pogingen miserabel slecht gevonden "Zijn principe", een romantische feuilleton in vier afleveringen, in de Amsterdamsche Courant eind december 1897, onder het vreemde pseudoniem Isaäk, was haar eerste publicatie. In juni 1899 kwam haar novelle "Najaar" in het tijdschrift Nederland, waarin toen zovelen debuteerden. De ouders van haar vriendin Scheltema, die in haar talent geloofden, maakten het haar mogelijk er haar baan aan te geven en zich geheel aan het schrijven te wijden. Van 't begin af aan was Cor Scheltema voor de jonge schrijfster dè grote stimulans: tot haar laatste ernstige ziekte in 1938 was zij degene, die altijd alle werk las en keurde, eer het verzonden werd. Lodewijk van Deyssel weigerde de novelle "Avond" voor 't Tweemaandelijksch Tijdschrift, maar moedigde haar wel aan. "Avond" verscheen in aug. '99 in Van Eigen Bodem onder het pseudoniem Aleide Fredericks. In Marcellus Emants' werk bestudeerde Ina Bakker in die tijd het volstrekt objectief beschrijven van het menselijk innerlijk -- bij Zola en Flaubert lette zij vooral op de bouw van een roman. In 1900 schreef zij, onder de invloed van de kunst van Ibsen en Hauptmann, haar toneelstuk "Verleden" en zond het naar de Nederlandsche Tooneelvereeniging, die graag stukken van jonge landgenoten opvoerde. Pas in december 1902 zou het eindelijk in première gaan. Inmiddels had Ina Bakker haar eerste novellenbundel "Machten" in mei van dat jaar gepubliceerd -- en was zij in augustus gehuwd met Henri A. J. Boudier, commies bij de Posterijen en Telegraphie, die zij het jaar ervoor in Arnhem had leren kennen. Critici als W. G. van Nouhuys en J. H. Rössing schreven zeer lovend over "Verleden"; het stuk had dan ook een overrompelend groot succes en werd overal in het land gespeeld. Na de huwelijksreis naar Zwitserland was het jonge paar gaan inwonen bij Ina's moeder en grootmoeder. In 1905 werd Henri Boudier overgeplaatst naar Utrecht. Na twee romans ("Het Beloofde Land" en "Wat komen zal" -- totaal verschillend van stijl -- veroverde Ina Boudier een nog groter publiek met haar bundel "Kinderen". In november 1905 werd zij benoemd tot bestuurslid van de in februari van dat jaar opgerichte Vereniging van Letterkundigen -- een functie die zij tot 1914 waarnam. Zij sloot allengs vriendschap met o.a. Frans Bastiaanse, Henri van Booven, P. C. Boutens, Lodewijk van Deyssel, Frans Mijnssen, Top Naeff, Israël Querido en Herman Robbers -- en ook met vooraanstaande toneelspelers en schilders, o.a. het echtpaar Van der Horst-Van der Lugt Melsert en Isaäc Israëls.
In Utrecht, dat haar aanvankelijk maar matig bekoorde en danig beklemde (zij woonde er met haar man, haar moeder en haar grootmoeder op de Tolsteegsingel, thans nr. 32) schreef zij de roman "Armoede", waarmee zij zich een plaats veroverde op de eerste rang in de vaderlandse letterkunde en tevens een groot publiek bereikte. In die eerste Utrechtse periode had zij contact met de jonge studenten P. H. Ritter Jr., Annie Salomons en Jac. P. Thomson -- met haar oud-studiegenote Dr. C. Catharina van de Graft en met de muziekcriticus Hugo Nolthenius en diens vrouw.
In 1913 onderging Ina Boudier een operatie; toen zij in het ziekenhuis lag, overleed haar grootmoeder Holm. Kort daarna verhuisde zij naar Aerdenhout, waar Henri Boudier was benoemd tot beheerder van het postkantoor. Ina's moeder was naar Haarlem verhuisd en trok in 1917, toen Henri Boudier directeur van het postkantoor te Vianen werd, naar Utrecht, om opnieuw in de buurt van haar dochter te kunnen wonen. De roman "Het Spiegeltje" had de schrijfster nog in Aerdenhout voltooid. In Vianen kon zij aanvankelijk helemaal niet werken. De gedwongen omgang met de notabelen van het stadje benauwde haar vrije kunstenaarsziel. Maar toen zij er eenmaal weer op dreef kwam, na de eerste wereldoorlog, schreef zij er haar schoonste, korte werk; ook de idee voor "De Straat" werd er geboren en daarin herkent men duidelijk Vianen als decor. Haar brochure "De Moderne Vrouw en haar Tekort" publiceerde zij in die tijd, en zij veroorzaakte daarmee een storm in de gelederen der geëmancipeerde vrouwen. In haar werk werd zij hoe langer hoe pessimistischer, nu haar jeugd voorgoed achter haar lag. De overplaatsing van haar man naar Bussum, in 1922, was haar uiterst welkom. Daar schreef zij "De Straat".
Het telkens weer moeten verhuizen was haar echter wel een kruis. Reeds in 1923 trok zij naar Utrecht, toen haar man werd benoemd tot adjunct-inspecteur. In 1924 overleed haar moeder -- een slag waarvan Ina Boudier zich maar heel langzaam en moeizaam heeft kunnen herstellen.
In 1923 was zij al aan "De Klop op de Deur" begonnen -- voor haar eigen plezier en in het onverschillige besef dat het boek wel nooit zou afkomen en in elk geval toch nooit door iemand gelezen zou worden. Na de dood van haar moeder begon zij overal in het land lezingen te geven -- tochten waarvan zij geestelijk verfrist terugkeerde. In het mooie oude huis aan de Nieuwe Gracht 46 had zij graag haar hele leven willen blijven wonen, maar in 1927 werd haar man benoemd tot inspecteur te Groningen. Zij namen daar hun intrek in het monumentale huis, Noorderhaven 34 -- later de ambtswoning van de burgemeester. Wegens haar slechte gezondheid (zij verdroeg het gure noordelijke klimaat niet), werd Henri Boudier reeds in 1928 overgeplaats naar Utrecht. Daar kochten zij het oude patriciërshuis, Oude Gracht 333, eertijds genaamd "Den Hollandschen Daalder", met het gevoel daar nu eindelijk hun verdere leven te kunnen blijven wonen. Daar voltooide Ina Boudier in 1930 "De Klop op de Deur". Zij werd altijd kregel als men "De Straat" haar beste werk noemde; zelf beschouwde zij, zoals zij hem noemde, "De Klop" hardnekkig als haar belangrijkste werk. In de loop der dertiger jaren groeide -- niet geheel ten onrechte -- het kritisch verzet tegen haar kunst, maar in die jaren bereikte haar populariteit het zenith. Hoe meer succes zij had, des te feller werden haar haar zwakke zijden verweten. Toch kan men zich niet aan de indruk ontworstelen dat haar beste kwaliteiten in ietwat eenzijdige beoordeling onvriendelijk werden genegeerd door o.a. Ter Braak, A. M. de Jong en mevrouw Romein-Verschoor. Door haar literaire vrienden werd Ina Boudier op 15 april 1935 grandioos gehuldigd te Utrecht, ter gelegenheid van haar zestigste verjaardag. Boutens, Top Naeff en Robbers spraken haar toe in de grote zaal van "Pays Bas". De pers schonk veel aandacht aan dit jubileum.
In de herfst van dat jaar viel de klap, die bij de schrijfster lang heeft dóórgewerkt: Ter Braak beschuldigde haar ervan dat zij zich, bij de verwerking van haar bronnen in haar roman over Jacoba van Beieren, bewogen had op de grenzen van het plagiaat -- en hij sprak onverbloemd van plagiaat, nadat zij zich in Het Vaderland had pogen te verdedigen. Zij had in een betreurenswaardige slordigheid inderdaad aantekeningen uit andermans werk te goeder trouw aangezien voor eigen beschrijvingen en deze nauwelijks geparafraseerd overgenomen. Het zou twintig jaar duren eer de kritiek zich vrijwel unaniem weer enthousiast zou tonen over een nieuw boek van haar hand.
In mei 1938 stierf haar vriendin mevrouw van Beverwijk-Scheltema Beduin, die voor haar het "pair d'oreilles" was geweest dat elke kunstenaar behoeft. De heer Boudier, ontvankelijk voor alle kunst en in het bijzonder een goed beoordelaar van het werk van zijn vrouw, las dit meestal pas als het nagenoeg voltooid was; hij gaf altijd de finishing touch aan de drukproeven. Ook zijn oordeel was voor de schrijfster vaak doorslaggevend. Ik wil hier nog memoreren dat hij in 1931 op eigen verzoek was benoemd tot directeur van het postkantoor te Utrecht.
In 1938 werd mevrouw Boudier benoemd tot officier in de Orde van Oranje Nassau. In Vlaanderen ondervond zij in de late dertiger jaren eigenlijk meer waardering van literaire zijde dan in het eigen land; zij reisde er dikwijls heen om lezingen te geven. In Nederland trok zij zich allengs terug van de literaire bijeenkomsten.
In de tweede wereldoorlog voelde zij zich niet gedisponeerd voor het schrijven van proza; haar verontwaardiging om elke daad van terreur van de bezetter uitte zij toen in versvorm. Met haar man, die in 1941 met pensioen was gegaan, maakte zij, als iedere landgenoot, een moeilijke tijd door, maar zij deden veel voor de vervolgde medemens. Kort na de bevrijding droeg mevrouw Boudier haar oorlogsverzen in de Utrechtse Pieterskerk voor. In de herfst van dat jaar onderging zij een operatie. Ziekte van haar man en haarzelf onderbrak in de naoorlogse jaren telkens voor lange tijd haar letterkundige arbeid. Haar vijfenzeventigste verjaardag werd echter heel fleurig met receptie en intiem diner gevierd.
Op 18 juni 1952, toen zij al plannen maakten voor de viering van hun gouden bruiloft, overleed de heer Boudier plotseling tijdens hun vakantie te Maarn, aan een hartaanval. Met taaie kracht heeft de schrijfster dit leed bevochten. Het is een wonder dat zij eind november van dat jaar een nieuwe operatie (zij leed aan een niet àl te kwaadaardige vorm van kanker) overleefde. De chirurg gaf haar toen hoogstens nog een jaar te leven, maar zij herstelde, begon na een jaar weer te schrijven, leefde nog veertien jaar en publiceerde nog zes nieuwe boeken. Op haar tachtigste verjaardag werd haar een uitvoerig Album Amicorum aangeboden.
Lang had zij geweigerd zichzelf "als een oud mens" te beschouwen. Nu, als oude dame, dwong zij zichzelf tot werken. "Werken is mijn behoud", placht zij te zeggen, want met haar toen nog ijzeren geheugen begon zij vooral te lijden aan de last der herinneringen -- aan het leed in haar ouderlijk huis en aan het vele dat zij in haar leven meende ten onrechte aan haar werk te hebben opgeofferd.
Haar romans "Kleine kruisvaart" (1955) en "Finale" (1957) hebben haar veel succes opgeleverd bij publiek en kritiek. In 1960 noemden B. en W. van Utrecht een laan naar haar. De pers schonk veel aandacht aan haar vijfentachtigste verjaardag. Maar aan de naweeën ervan -- de noodzakelijke beantwoordingen -- is zij die zomer bijna bezweken; het werd haar allemaal tevéél. Bij vlagen half invalide, bijna gesloopt door allerlei kwalen en neuralgische pijnen, schreef zij daarna niettemin nog twee romans en bundelde oude en nieuwe verhalen. In 1963 eindelijk werd zij voor haar gevoel tè oud. "Ik vind het leven niet prettig meer, ik vind alles een opdracht", schreef zij in die tijd aan haar vrienden. Eerste kerstdag 1963 brak mevrouw Boudier een been en moest zij naar het ziekenhuis vervoerd worden. In mei 1964 kwam zij weer thuis, maar gewoon lopen kon zij toen niet meer. De ziekenhuismaanden hadden haar vooral geestelijk zeer verzwakt. Zij leed onder het feit, dat haar geheugen haar allengs ging begeven. In november 1964 ontving zij voor haar gehele oeuvre de Tollensprijs; deze werd haar thuis aangeboden door Henriette de Beaufort. Aan haar in de tuinkamer opgeslagen bed ontving mevrouw Boudier op 15 april 1965, toen zij negentig werd, beurtelings vele vrienden en deputaties, nadat de pers op haar eigen dringend verzoek zoveel mogelijk was geweerd. In augustus 1965 belandde de schrijfster weer met een, ditmaal spontaan gebroken been in het ziekenhuis. Haar kwaal veroorzaakte in die maanden nog eenmaal een ernstige ileus -- opereren wilde men haar toen niet meer -- maar vreemd genoeg, hoewel eigenlijk al stervende, herstelde zij zich ook daarvan weer. Maar toen zij in maart 1966 weer thuis kwam, was het toch wel duidelijk: zij had de strijd opgegeven. In dat laatste levensjaar herkende zij soms de mensen uit haar omgeving niet meer -- zij was onverschillig geworden. "Ik kan het niet meer vasthouden", klaagde zij. In de vroege morgen van 21 december 1966 bleek dat zij een beroerte had gehad. Zij was rechtszijdig verlamd en kon niet meer praten. Op eerste kerstdag raakte zij buiten bewustzijn en op tweede kerstdag stierf zij in de namiddag om vijf uur. Op 30 december werd zij te Bilthoven begraven, in aanwezigheid van slechts een kleine groep genodigden. Kitty de Josselin de Jong sprak enkele treffende woorden namens de goede vrienden. Een grote krans van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk dekte de baar.
Het treffendst werd zij m.i. herdacht in een kort, onondertekend artikel in Elseviers Weekblad: "Indien men de reden, niet van het succes, maar van de constante waardering in één woord wil vatten, dan luidt dat: haar noblesse. Het is een woord dat, met eerbied omgeven, nu op zolder lijkt te liggen. Men hoort het niet meer noemen. Maar Ina Boudier-Bakker heeft bereikt dat het on-geafficheerd aanwezig bleef voor ieder die het wilde vinden. In haar werk, nog steeds in alle boekhandels aanwezig, zal het blijven, ook voor een derde of vierde generatie na de hare. Want niemand heeft, in zestig jaar, haar kunnen vervangen".
HANS EDINGA